Naar aanleiding van een drietal klachten van de GOV|MHB over de minister van Defensie, over de benoeming van een burger tot generaal, heeft de Nationale Ombudsman na langdurig onderzoek, in alle drie de gevallen geoordeeld dat de gedragingen van de minister van Defensie ‘niet behoorlijk’ waren.
In april 2012 heeft de FVO|MHB (de voorloper van de GOV|MHB) een klacht ingediend bij het Centraal Orgaan Integriteit Defensie (COID) in verband met het vermoeden van misstanden in de processen die hebben geleid tot de aanstelling van een burgermedewerker in de rang van Brigadegeneraal én de daarop volgende benoeming tot plaatsvervangend Commandant van de Koninklijke Marechaussee.
Minister van Defensie Hans Hillen oordeelde toentertijd dat het melden van een misstand bewust voorbehouden is aan defensiemedewerkers. En dat, aangezien de meldingen zijn gedaan door de FVNO|MHB, deze meldingen niet in behandeling werden genomen.
De toenmalige minister van Defensie hechtte er daarbij tevens aan om de FVNO|MHB te laten weten dat hij van oordeel was dat in het onderhavige geval geen sprake was van een vermoeden van een “misstand”.
Het antwoord van de minister van Defensie was reden voor de FVNO|MHB om de klacht voor te leggen aan de Nationale Ombudsman, aangevuld met een klacht over het niet in behandeling nemen van de initiële klacht door Defensie, alsmede een klacht over het geven van een oordeel zonder voorafgaand onderzoek.
De Nationale Ombudsman heeft, naar aanleiding van de klachten van de FVNO|MHB, besloten een onderzoek te starten.
Na een langdurig en uitgebreid onderzoek, is de Nationale Ombudsman op 28 november gekomen met het eindrapport.
In dit eindrapport concludeert de Nationale Ombudsman het volgende:
1. Ten aanzien van de voordrachten:
Het vereiste van transparantie houd in dat de overheid open en voorspelbaar is in haar handelen, zodat het voor de burger duidelijk is waarom de overheid bepaalde dingen doet. Zo wordt onder meer voorkomen dat de indruk van willekeur ontstaat.
De Nationale ombudsman overweegt dat in deze tijd waarin het ministerie van
Defensie te maken heeft met grote bezuinigingen en reorganisaties het van belang is dat de bij Defensie werkzame medewerkers weten waar men aan toe is. De onderhavige functies zijn hoge militaire functies. Hel is dan ook niet vreemd dat bij de hogere militaire ambtenaren de gerechtvaardigde verwachting bestond dat een van hen voor deze functies in aanmerking kwam. Indien de minister van dit verwachtingspatroon wil afwijken, dan had van de minister dan wel van de Secretaris-Generaal mogen worden verwacht duidelijkheid te geven in de gemaakte keuze en de hierdoor ontstane vragen te beantwoorden.
Door onvoldoende inzicht te geven in de beweegredenen tot het benoemen van een burgerambtenaar op de twee hoge militaire functies en door niet aan te geven waarom er geen geschikte militaire kandidaten voorhanden waren heeft de
minister uit het oogpunt van transparantie niet juist gehandeld.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
2. Ten aanzien van het niet in behandeling nemen van de klacht:
Het beginsel van fair play houdt in dat de overheid de burger de mogelijkheid geeft om zijn procedurele kansen te benutten en zorgt daarbij voor een eerlijke gang van zaken. De overheid heeft daarbij een open houding waarbij de burger de gelegenheid krijgt zijn standpunt en daarbij horende feiten naar voren te brengen en te verdedigen en het daaraan tegenovergestelde standpunt te bestrijden (hoor en wederhoor).
De Nationale ombudsman kan de minister in zijn afwijzing om verzoekers klacht in
behandeling te nemen niet volgen. Verzoeker behartigt de collectieve en individuele belangen van militairen bij Defensie. Met het oog op deze taak had het voor de hand gelegen dat de minister de klacht van verzoeker in behandeling had genomen. Daarbij komt, dat op de website van Defensie staat vermeld dat ook externen een melding over een misstand bij Defensie kunnen indienen. Dus ook al beschouwde de minister verzoeker als een externe, dan had zij de klacht van verzoeker om die reden in behandeling moeien nemen.
Ook op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
3. Ten aanzien van het oordeel:
Het motiveringsbeginsel houdt in dat het handelen van een overheidsinstantie feitelijk en logisch wordt gedragen door een kenbare motivering. Dit impliceert dat een overheidsinstantie zijn reactie op de klacht dient te onderbouwen met een feitelijk juiste motivering, Deze motivering moet bovendien voor de burger begrijpelijk zijn.
De minister van Defensie heeft verzoeker naar aanleiding van zijn klacht meegedeeld van oordeel te zijn dat er in deze zaak geen sprake is van een vermoeden van een misstand”. Dit standpunt wordt door de minister niet nader onderbouwd. Dit is niet juist.
De minister had duidelijk moeten motiveren waarom hij van mening was dat er geen sprake was van een vermoeden van een “misstand’. Door dit niet te doen heeft de minister het vereiste van een goede motivering geschonden.
Op dit onderdeel is de onderzochte gedraging eveneens niet behoorlijk.
GOV|MHB
De GOV|MHB is blij dat na ruim anderhalf jaar en intensief uitgebreid onderzoek, er nu duidelijkheid is over de gedragingen van Defensie in dit dossier.
De GOV|MHB is ook tevreden met de uitkomst van het onderzoek door de Nationale Ombudsman en voelt zich gesteund in de opvatting dat de toenmalige minister zich in deze niet aan de regels heeft gehouden.
De GOV|MHB hoopt dat de conclusies van de Nationale Ombudsman voor de Defensie (mede) reden is om zich in het vervolg dan ook aan de (eigen) regels en visie hieromtrent te committeren.
Bron: ww.prodef.nl